Als een essentieel productieproces heeft lassen een directe invloed op productkwaliteit en concurrentievermogen op de markt. Het begrijpen van het juiste gebruik van een handmatige vezellaserlasermachine is daarom onmisbaar om de productie-efficiëntie en productkwaliteit te verbeteren. In dit artikel bieden wij een uitgebreide handleiding over het gebruik van een laserlasermachine voor beginners. Of u nu nieuw bent in het gebruik van laserlassen of een ervaren professional in de lassector, in dit artikel vindt u waardevolle kennis en praktische richtlijnen.
Voorbereidingen vóór het inschakelen:
1. Controleer het uiterlijk van de laserlasmachine en zorg ervoor dat deze schoon is en geen stof, olie of vuil bevat.
2. Controleer het koelsysteem: Zorg ervoor dat het koelwaterspiegel binnen het normale bereik ligt en houd het schoon.
3. Controleer het argon gas: Zorg ervoor dat het argon gas correct is aangesloten en openstaat.
Inschakelen:
1. Zet de stroomvoorziening aan.
2. Zet achtereenvolgens de waterkoeler, de laserbron en andere benodigde componenten aan.
3. Open de beschermgasafsluiters en stel de gasstroomsnelheid dienovereenkomstig in.
4. Selecteer de juiste modus en voer de benodigde parameters in op basis van het werkstuk dat moet worden gelast.
5. Voer de lasbewerking uit.
Stopprocedure na gebruik van de handlasmachine:
1. Verlaat het programma en zet de laserbron uit.
2. Zet de stofzuiger, waterkoeler en ander aanverwant uitrust in volgorde uit.
3. Sluit de kraan van de argon gasfles.
4. Zet de hoofdschakelaar uit.
Voorbereiding: Reinig en bereid allereerst het te lassen werkstuk voor. Reinig het metalen oppervlak om ervoor te zorgen dat er geen verf, puin of roest meer op zit, zodat de laskwaliteit gewaarborgd is.
Positionering van het werkstuk: Plaats het werkstuk dat gelast moet worden op de juiste positie en gebruik klemmen of positioneersystemen om het werkstuk op zijn plaats te bevestigen voor stabiliteit. Zorg ervoor dat het werkstuk stevig vastgeklemd is voordat u begint met het laserlassenproces. Onjuiste plaatsing of uitlijning kan leiden tot een slechte laswerking.
Instellen van lasparameters: Bepaal de juiste lasparameters, zoals laservermogen, pulsvermogen, brandpuntsafstand, enz., op basis van de eisen van het lasproces en de materiaaleigenschappen.
Systeemcalibratie: Sluit de laserlasmachine op de stroombron aan en voer een systeemcalibratie uit. Zorg ervoor dat alle apparatuur en sensoren goed functioneren. Stel het straalvermogen bij en voer tests uit op afvalmaterialen en teststukken.
Uitlijnen van laspunten: Gebruik geschikte uitlijnmiddelen om de laserstraal van de laserlasmachine uit te lijnen met de laspositie.
Starten met lassen: Druk op de startknop of trek de trekker over om de laserlasmachine te activeren en het lasproces te starten. De laserstraal richt zich op de laspunten en verwarmt en smelt het metaal.
Controleer het lasproces: Tijdens het lasproces dient u de positionele stabiliteit tussen het werkstuk en de laserlasmachine te behouden om de laskwaliteit te garanderen. De lasparameters kunnen indien nodig worden aangepast.
Voltooi het lassen: Zodra het lassen is voltooid, stopt u de werking van de laserlasmachine. Na het lassen laat u de onderdelen natuurlijk afkoelen, of u kunt gebruik maken van waterblussing of andere koelmiddelen.
Controleer de laskwaliteit: Voer een controle uit op de laskwaliteit, inclusief de kwaliteit van de lasnaden, lassterkte en lasvervorming. Na het metalen aansluiten kan het gelaste gebied nabeWERKing vereisen. U kunt het materiaal schuren of polijsten om ruwe randen te verwijderen.
Schoonmaken: Maak het lasgebied schoon en zorg voor de juiste afhandeling van afval of dampen die tijdens het lasproces zijn ontstaan.
Hot News